Skip to main content

Themes

Business & IT Value
Digital / IT Transformation

Herken de X-factor van vraagsturing in uw (onderwijs)organisatie

Succesvolle implementatie van een flexibel onderwijsconcept (vraagsturing) kan!

Implementaties van nieuwe onderwijsconcepten behalen niet altijd de resultaten die vooraf werden verwacht. Waar ligt dit aan? Welke succes- en faalfactoren zien wij in de praktijk? Welke ingrediënten zijn randvoorwaardelijk voor een succesvolle implementatie?

Dit artikel gaat in op onze praktijkervaringen met en aandachtspunten voor het invoeren van flexibele onderwijslogistiek, waarmee het benodigde fundament voor een succesvolle organisatorische verandering wordt gerealiseerd. Dit doen wij mede op basis van een onderzoek naar vraagsturing binnen het hoger onderwijs vanuit organisatieperspectief ([Buijs09]). De geschetste problematiek en mogelijke projectaanpak zijn ook van toepassing op andere informatie-intensieve organisaties.

Inleiding

Organisaties kiezen voor veranderingen in het onderwijsconcept om invulling te geven aan ontwikkelingen in de markt (arbeid en studenten), hogere rendementen (studieresultaten) te behalen en om te voldoen aan wet- en regelgeving.

Vanuit onze betrokkenheid bij invoering en evaluatie van veranderingsprojecten in het onderwijs ervaren wij dat organisaties nog niet hun verandervermogen benutten. Organisaties voeren de veranderingen niet op alle niveaus door, mede doordat de verandering vooraf onvoldoende wordt gekwantificeerd en gedeeld met alle facetten in de organisatie.

Met andere woorden, de implementatie van vraagsturing (‘de klant bepaalt’) en de inrichting en/of verandering van de ondersteunende onderwijslogistiek is een duidelijk talent dat bewust door de organisatie moet worden ontdekt en toegepast. Echter, het ontdekken van dit talent is niet genoeg. Alleen als het anderen aanspreekt en in de markt een toegevoegde waarde heeft ‘verkoopt’ het. Dit geldt ook voor vraagsturing. Helaas wordt dit talent niet door iedereen op de juiste waarde geschat. Daarnaast ontstaat de vraag of de markt überhaupt zit te wachten op dit fenomeen. Met andere woorden, heeft vraagsturing de X-factor? Wordt met behulp van vraagsturing in voldoende mate invulling gegeven aan de ambities van de organisatie?

Tegenstellingen en verschillen in de definitie van vraagsturing

Wat is nu vraagsturing (of vraaggestuurd onderwijs)? Een eenduidige definitie hiervan is moeilijk te vinden. Dit komt mede doordat vraagsturing meerdere termen kent als ‘flexibel leren’ en ‘competentiegericht onderwijs’. Iedere onderwijsorganisatie en individu binnen de organisatie gebruikt een andere definitie. Vanzelfsprekend kan dit leiden tot spraakverwarring en andere verwachtingen. Hier schuilt wat ons betreft dan ook één van de belangrijkste oorzaken van de door ons geschetste problematiek.

In de literatuur komen we voor vraagsturing de volgende definitie tegen:

Vraaggestuurd onderwijs is het bieden van gestandaardiseerde onderwijsmodules waardoor de student sterke invloed heeft op het curriculum, locatie en doorlooptijd van diens eigen leertraject met als doelstelling om passend onderwijs te bieden.

In deze definitie zien we dat onderwijs wordt betiteld als gestandaardiseerd. De standaardisatie wordt gevonden in het opdelen van onderwijs in hapklare blokken. Deze onderwijscomponenten krijgen een waarde toebedeeld in studiepunten c.q. credits[Gebaseerd op het nieuwe European Credit Transfer System (ECTS), dat is ingevoerd vanwege de Bachelor-Masterstructuur.] en een vaste doorlooptijd. Hierdoor kunnen studenten variëren in curriculum, doorlooptijd en locatie. De definitie spreekt ook van invloed. Studenten leveren informatie aan op basis waarvan de onderwijsorganisatie verschillende eisen en wensen kan combineren tot leertrajecten. Studenten kiezen op basis hiervan het uiteindelijke individuele studieprogramma. De veranderingen die door vraaggestuurd onderwijs plaatsvinden, centreren zich rond de verschuiving van gestandaardiseerd onderwijsaanbod naar het inspelen op klantvragen.

Naast deze theoretische insteek zien we dat vraagsturing ook in de praktijk gezien wordt als een model waarbij de leerweg van een student met name bepaald wordt vanuit zijn leerbehoefte gekoppeld aan de competentieontwikkeling. Om dit te kunnen realiseren vraagt vraagsturing om een zekere mate van flexibiliteit in het aanbod van onderwijs. De student moet namelijk vanuit zijn vraag (behoefte) het onderwijs kunnen afnemen, als een soort à la carte-systeem.

In deze twee (willekeurige) definities van vraagsturing zijn duidelijk de verschillen en tegenstellingen terug te zien. Waar de eerste definitie nog een zekere mate van standaardisatie in het onderwijsprogramma voorstaat, is de andere definitie veel meer gericht op flexibiliteit.

Onderwijsorganisaties worstelen met ‘vraaggestuurd onderwijs’

De ervaring leert dat veel onderwijsorganisaties nog steeds worstelen met het onderwerp ‘vraaggestuurd onderwijs’. De problematiek die wij zien bij deze organisaties wordt met name gevoeld bij de inrichting van de onderwijslogistiek. Niet alleen op het gebied van ICT ervaren organisaties grote uitdagingen, maar ook inzake procesinrichting en organisatie(cultuur)verandering worden problemen ervaren. De oorzaak van de problemen wordt door veel organisaties niet tijdig ontdekt en veelal toegewezen aan de problemen in de ICT. Concreet komt dit naar boven bij de (her)inrichting van de primaire en ondersteunende processen en gerelateerd daaraan bij de informatiesystemen. Op zich is dit niet raar. Veel organisaties in dit soort trajecten starten vanuit een ambitie, maar verzanden snel in een zwaar ICT-georiënteerd project (vooral benaderd vanuit de techniek). ICT wordt gezien als de enabler (katalysator) voor de organisatieveranderingen. Helaas leidt dit niet altijd tot het gewenste resultaat. Zo zien wij:

  • dat het hier gaat om een organisatorisch vraagstuk waarin ICT puur volgend moet zijn en niet leidend;
  • dat ICT een toegevoegde waarde kan leveren bij het oplossen van verschillende organisatorische vraagstukken, bij het verkrijgen van eenduidigheid in strategie en werkwijze en bij de afstemming in de processen (inclusief de bijbehorende informatievoorziening).

Een volwassen ICT-functie (aanbod) die aansluit bij de verwachtingen van de organisatie (vraag) is randvoorwaardelijk. Op deze wijze kan ICT wel als enabler fungeren. Volwassenheid zit niet alleen in de beheerorganisatie, maar is terug te voeren naar een uitgewerkte informatiearchitectuur. In deze architectuur moeten afhankelijkheden, keuzen, principes en uitgangspunten als randvoorwaardelijke kaders inzichtelijk zijn. Volwassenheid heeft ook een directe relatie met de aansluiting van ICT op de volwassenheid van de organisatie ([Rutk09]).

Samengevat zien we, ondanks de goede bedoelingen binnen alle organisatorische gelederen, dat een duidelijke kloof ontstaat tussen ICT, organisatie, doelstellingen en uitvoerende projectorganisatie. Deze kloof heeft een negatieve invloed op voortgang en kwaliteit van de invoering van het onderwijsconcept en daarmee de organisatorische verandering. Dit is ook van invloed op de financiën, doordat de ongebudgetteerde uitgaven toenemen. Verder zien we dat deze kloof resulteert in een overvloed aan overleggen en secundaire activiteiten die de aandacht op de beoogde doelen en te behalen resultaten sterk doet vertroebelen. In onze optiek worden hierdoor de echte pijnpunten niet bij de primair verantwoordelijken (Colleges van Bestuur en/of onderwijsmanagement) gevoeld.

Oorzaken voor niet-succesvolle implementatietrajecten:

  • het niet hebben van een duidelijk en meetbaar doel c.q. ambities;
  • het ontbreken van voldoende strategische keuzen;
  • het niet hebben van een organisatiebrede aanpak;
  • een mismatch tussen een verder professionaliserende ICT-organisatie en een beperkt gestructureerd opererende onderwijsorganisatie;
  • een beperkt draagvlak, betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel van het management.

Gedragen keuze van onderwijsconcept is randvoorwaardelijk voor succes

Een belangrijk aspect voor een succesvolle verandering van een onderwijsorganisatie betreft het vinden van het ‘talent’. Dit heeft voornamelijk betrekking op de beantwoording van de vraag: ‘Wat willen wij bereiken met een ander onderwijsconcept en waarom wordt dit nu geïnitieerd?’ Door deze vragen te beantwoorden wordt het talent benoemd en herkend. Dit wordt dan ook de basis voor de implementatie. Hiermee wordt de kern van de organisatorische verandering vastgesteld. De realisatie van vraaggestuurd onderwijs als aanvulling op of vervanging van het huidige concept, start in onze optiek met een bewuste, gedragen en concrete invulling van het onderwijsconcept. Dit is belangrijk, omdat we in zowel de praktijk als de theorie verschillende concepten van onderwijs zien.

Het is noodzakelijk dat keuzen bewust en gedragen worden gemaakt en dat de antwoorden worden gedragen op het juiste (bevoegde) managementniveau binnen de organisatie. Het talent moet ontdekt, benoemd en op dit niveau daadwerkelijk gedragen worden.

Enkele voorbeelden van onderwijsconcepten (ontleend aan [Buijs09]):

  • E-learning (E-learning is de verzamelnaam voor leren met ondersteuning van techniek).
  • Blended learning (combinatie van onderwijsconcepten om datgene in te zetten wat van belang is in het leertraject).
  • Distance learning (Leren op afstand, ouderwetsere technieken worden gebruikt met leren op afstand, deze zijn te vervangen door nieuwerwetse technieken).
  • Flexibel leren (grotendeels in overeenstemming met het concept van vraag- en aanbodgestuurd onderwijs).
  • Technology-enhanced learning (leren met behulp van verschillende technieken, primair aanbodgestuurd).
  • Open learning (een variatie op ‘distance learning’).

Als we de verschillende onderwijsconcepten nader bekijken, dan zien we dat de concepten voornamelijk aanvullend op elkaar zijn. Alle concepten verschillen in enige mate in flexibiliteit, afstand en/of ondersteuning door techniek.

C-2010-4-Koorn-01

Figuur 1. Relaties tussen onderwijsconcepten.

We kunnen afleiden dat elk concept een ander type van onderwijslogistiek vereist. Leren op afstand gebruikt bijvoorbeeld andere resources dan technology-enhanced learning. Sommige concepten gaan uit van een vast leertraject, terwijl andere het leertraject meer flexibel insteken. Daarnaast kan in een onderwijsconcept ook de mogelijkheid worden geboden om onderwijs te volgen bij meerdere instellingen, met het kunnen meetellen van elders verkregen credits. De gevolgen hiervan zijn onder andere te relateren aan cijferadministratie, inschrijvingen en roostering. De verschillen en de gevolgen daarvan maken het in onze optiek dan ook van groot belang om bij het kiezen van een vorm van vraagsturing eerst het onderwijsconcept in kaart te brengen. Vervolgens daarbij een passende onderwijslogistiek te ontwerpen om deze uiteindelijk te laten ondersteunen door de juiste informatievoorziening.

Flexibiliteit waarover binnen de verschillende onderwijsconcepten wordt gesproken, moet gezocht worden in:

  • Studielocatie. De locatie waar de student studeert verschilt in toenemende mate. Door toepassing van diverse technieken kunnen studenten op andere locaties, bij andere onderwijsorganisaties en op andere momenten colleges volgen.
  • Studiedoorlooptijd. Door de juiste aansluiting van onderwijsmodules sturen studenten beter op deficiënties en vrijstellingen. De flexibiliteit zorgt ook voor verminderde wachttijd om een specifieke volgorde van studiemodules te volgen.
  • Curriculum. Het curriculum wordt flexibeler doordat studenten meer bepalen welke onderwijsmodules ze gaan volgen. Verschillende onderwijsmodules worden beter aaneengesloten gevolgd.

Wij zien flexibiliteit als een belangrijke enabler voor de realisatie van vraagsturing. Hierbij is het toepassen van onderwijsstandaarden randvoorwaardelijk. Meer flexibiliteit voor studenten betekent een grotere behoefte aan organische processen. Hierbij gaat het uiteindelijk om het rendement, de snelheid van studeren. Met andere woorden, het heeft betrekking op de noodzakelijke en gewenste (studie)rendementen. De factoren die hierbij van wezenlijk belang zijn betreffen:

  • Kostenefficiëntie. Kostenefficiëntie kan initieel een negatief effect hebben. Dit effect wordt positiever naarmate een groter aantal minder populaire onderwijsmodules wordt uitbesteed.
  • Onderwijs en kwaliteit. De kwaliteit van het onderwijs kan onder druk komen te staan. Bij het leren op afstand is het niet meer mogelijk om een goede band met de docent op te bouwen en direct feedback te vragen. Goede begeleiding biedt compensatie. Het uiteindelijke op maat gemaakte onderwijsprogramma verhoogt de kwaliteit.
  • Marktregulering en vraag. De flexibiliteit van vraagsturing komt onder druk te staan door de wens van externe partijen om controle uit te oefenen op het flexibelere onderwijs.

Vraagsturing en met name de flexibilisering van het onderwijs leiden tot een vanzelfsprekende toename van de druk op de individuele student. Niet elke student kan dit aan en zal hierbij dus nadrukkelijk moeten worden begeleid. Hierin komt nadrukkelijk de noodzaak voor het aanpassen van bijvoorbeeld de begeleidende processen naar voren. In deze verandering ontstaat een steeds belangrijkere verantwoordelijkheid van de docenten. Op dit gebied betekent dit dat een verschuiving gaat plaatsvinden van ‘het verstrekken van kennis’ naar ‘het begeleiden en vinden en gebruiken van kennis’.

Verandering van onderwijsconcept raakt de onderwijslogistiek

In figuur 2 is de relatie, en daarmee de afhankelijkheid, tussen onderwijs, onderwijsconcept en onderwijslogistiek weergegeven. Hierbij worden het onderwijs en bijbehorende concept beïnvloed vanuit de omgeving (werkgelegenheid, studenten en locatie), eventuele samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld business schools), wet- en regelgeving (overheid en accreditatie) en beleid & organisatiemodel. Een centrale rol hierin heeft de informatievoorziening. Deze voorzieningen leveren een ondersteunende rol richting onderwijs én de onderwijslogistiek.

Het onderwijsproces kan grofweg worden onderverdeeld in intake, individuele programmaplanning, onderwijs en toetsing (inclusief diplomering). Dit wordt veelal gevolgd door een steeds belangrijker wordend alumniprogramma. Onderwijs is uiteindelijk de interactie tussen student (vraag) en docent (aanbod).

Het proces van het onderwijs wordt in zijn geheel ondersteund door de processen van studentadministratie en -begeleiding. Vanaf de individuele programmaplanning komen daar de ondersteunende processen van onderwijsontwikkeling en masterprogrammaplanning bij.

C-2010-4-Koorn-02

Figuur 2. Organisatie van onderwijslogistiek.

We zien dat vraagsturing voornamelijk de onderwijslogistiek raakt. Daarmee wordt vraagsturing een organisatorisch vraagstuk (organisatieverandering) met gevolgen voor de gehele organisatie. Onderwijslogistiek ([Kenn08]) richt zich daarbij op de organisatie, planning, besturing en uitvoering van de bevoorrading van leertrajecten via het plannen, ter beschikking stellen en inzetten van de capaciteiten bij de organisatie-eenheden en bij de uitvoering van leertrajecten.

Samengevat kan worden gesteld dat onderwijslogistiek de vraag naar leertrajecten door het managen van onderwijscapaciteit zo efficiënt mogelijk probeert te beantwoorden. Belangrijk hierbij is om aandacht te besteden aan aspecten als inschrijvingen, cijferadministratie, studenten(volg)administratie, roostering en andere direct aan het onderwijsproces gerelateerde functies en (werk)processen.

De inrichting van het onderwijsconcept is leidend. Dit bepaalt de uitwerking in het onderwijs en vrijwel direct de invulling van de onderwijslogistiek. Als gevolg hiervan heeft de verandering verregaande implicaties voor de huidige informatievoorziening bij onderwijsorganisaties. Zo komt er bijvoorbeeld een nieuwe of aangepaste methodiek van plannen en roosteren die voorziet in de beoogde flexibiliteit en ondersteuning van het te realiseren onderwijsconcept. Doorgaans zijn de ondersteunende systemen hier nog niet op toegerust. Later gaan we nader in op de expliciete veranderingen in de informatievoorziening.

Ondersteunende processen (onderwijslogistiek) verandert

Door de invoering van vraagsturing zien we dan ook in de volgende ondersteunende delen binnen de onderwijsorganisatie het volgende gebeuren:

Studiebegeleiding en -administratie

Het proces van studiebegeleiding en -administratie wordt dynamischer van aard. Het actief bijhouden van de voortgang van de student wordt een grotere uitdaging door de diversiteit in opleidingsprogramma’s en studiedoorlooptijden. Belangrijk is op te merken dat ten aanzien van de studentadministratie niet langer uitgegaan kan worden van een ‘individueel onderwijsprogramma’.

Daar waar in het verleden de studievoortgang voornamelijk werd gemeten op jaargangen, moet in een meer flexibele onderwijsomgeving voornamelijk gekeken worden naar de studievoortgang per individu (studieplan versus de resultaten bepaalt de voortgang). Dit vergt een andere inrichting en uitvoering van de studentadministratie. Actualiteit van informatie op alle gewenste momenten is hierbij wenselijk om tijdig te kunnen sturen. Dit is een kritische succesfactor om kwaliteit te kunnen leveren en de noodzakelijke rendementen te behalen voor student en organisatie.

Een bijkomende complexiteit in de studentadministratie is de registratie van modules die door de studenten worden gevolgd bij andere organisaties in het binnen- en/of buitenland. Voor een juiste administratie is het van cruciaal belang om hier duidelijke en gestandaardiseerde afspraken over te maken.

Onderwijsondersteuning, -innovatie en -administratie (Plannen en roosteren)

De processen van het plannen en roosteren zijn de primaire processen van vraagsturing. Met name de planningscriteria en de stamgegevens worden van groter belang. Deze processen worden complexer om uit te voeren, doordat de roosters verschuiven van ‘vooraf gedefinieerd’ naar ‘individueel’. Planning en roostering kunnen niet langer worden gebaseerd op cohorten of groepen studenten. Tevens mag de situatie uit het verleden met meer dan dertig tot veertig procent leegstand van lokalen bij een volledig geroosterde ruimteplanning niet meer voorkomen.

Belangrijk aandachtspunt hierbij is dat een optimaal rooster een rooster is dat een bijdrage levert aan een hoger rendement van de individuele student. De studenten moeten de mogelijkheid hebben om binnen een zelf bepaalde periode hun programma te realiseren.

Deze verandering maakt het noodzakelijk dat doelstellingen, resources en scope nadrukkelijk worden gedefinieerd. Alleen dan blijft het planningsproces beheers- en bestuurbaar.

Onderwijsondersteuning, -innovatie en -administratie (Ontwikkelen van onderwijsprogramma’s)

Meer dynamische programma’s vereisen een verandering in dit proces. Belangrijk is dat deze meer gericht zijn op kaders en richtlijnen om invulling te geven aan de individuele programma’s in plaats van het creëren van kwalitatieve programma’s door grotere studentengroepen. De betreffende kaders hebben betrekking op het voldoende gewicht geven aan de studie en voldoen aan wet- en regelgeving.

Centrale rol van de informatievoorziening voor een optimale onderwijsondersteuning

Ondanks dat informatievoorziening met de daarbij behorende ICT puur ondersteunend is aan de succesvolle implementatie van vraagsturing (een veranderende onderwijslogistiek heeft een centrale rol), speelt zij wel een belangrijke rol. Doordat de begeleiding van studenten intensiever wordt, geldt dit bijvoorbeeld ook voor monitoring en de bijbehorende studentinformatie. Een goede infrastructuur en een inzichtelijk applicatielandschap maken de realisatie van de veranderingen relatief gemakkelijk of anders gezegd: een verouderde en/of onoverzichtelijke ICT werkt sterk remmend bij veranderingen.

De informatievoorziening bij een onderwijsorganisatie bestaat primair uit de systemen (en organisatie en gebruikers) die voorzien in operationele en besturingsinformatie. De systemen voor onderwijslogistiek richten zich daarbij primair op de behoefte aan operationele informatie, omdat onderwijslogistiek de basisondersteuning is voor het primaire proces van het faciliteren van leren en toetsen.

Bij vraagsturing moet de onderwijslogistiek een flexibelere vorm van onderwijs aankunnen. Dit betekent dat de informatiesystemen de geboden vrijheidsgraden wel kunnen ondersteunen. Concreet houdt dit in dat de systemen de flexibiliteit moeten kunnen vertalen naar een rooster voor publicatie. Daarnaast moet het informatiesysteem de aanlevering van onderwijsgegevens structureren en ondersteunen. Dit is de basis voor het opzetten van de planning. In veel gevallen zullen de onderwijsgegevens uit verschillende systemen worden aangeleverd. De communicatie met deze systemen is dan ook een essentieel onderdeel van een goed aansluitende informatievoorziening. Doordat meer studentinformatie vanuit meerdere onderdelen benodigd wordt, is dus de samenwerking tussen verschillende systemen van groter belang. Een gedegen informatiearchitectuur is dan ook essentieel voor een soepele gegevensuitwisseling en beperkt aantal een-op-een interfaces.

C-2010-4-Koorn-03

Figuur 3. Onderwijslogistiek versus onderwijsproces ([KPMG08]).

Bij veel onderwijsorganisaties zit hier vaak de kern van de problematiek. Organisatorische keuzen worden niet op het juiste niveau gemaakt, niet door het juiste niveau (uit)gedragen en doorvertaald naar verantwoordelijkheden, structuren, processen en middelen (personeel en financiën). Dit leidt uiteindelijk tot een kloof tussen organisatie en informatievoorziening.

Het verschil op informatievoorzieningsgebied van vraaggestuurd ten opzichte van het aanbodgestuurd onderwijs is het naar voren halen van de gegevensverzameling, betere communicatie met externe systemen, een complexer planningsproces en een betere afstemming tussen de verschillende primaire en secundaire processen en systemen. We zien dan ook de volgende aandachtsgebieden:

  • Vervroegde aanlevering van gegevens ten aanzien van de onderwijscatalogus.
  • Vervroegde afstemming met externe bronnen voor onderwijsperioden en overige zaken.
  • Aanleveren van omvangrijkere eisen en wensen van studenten.
  • Vervroegde aanlevering van eisen en wensen docenten.
  • Vervroegde en complexere (rooster)planning.
  • Beperking van ingezette middelen.
  • Intensievere afstemming rondom rooster.
  • Complexere (her)planning, intensievere communicatie.
  • Hogere eisen aan mens-computerinteractie bij planning, (her)planning en aanlevering gegevens.
  • Verbeterde communicatie met overige systemen, zoals een Elektronische leeromgeving (ELO, i.v.m. stamgegevens van studenten), facilitair systeem (i.v.m. huisvesting), ERP-systeem (i.v.m. bekostiging) en dergelijke.

Implementatie van vraagsturing (via bewuste keuze onderwijsconcept)

Ondanks problemen tijdens de implementatietrajecten worden naar verloop van tijd wel bescheiden resultaten behaald. Deze resultaten blijken echter onvoldoende aan te sluiten bij de verwachtingen. Zo zien we bijvoorbeeld dat:

  • gebruikers, management, medewerkers, docenten, maar ook studenten onvoldoende worden betrokken in de verandering en de gevolgen daarvan op de bedrijfsvoering en, misschien nog wel het belangrijkste, het onderwijsproces;
  • informatievoorziening en -systemen functioneel en qua informatieverstrekking niet aansluiten bij de organisatorische behoefte;
  • door concessies de resultaten onvolledig aansluiten bij de noodzakelijke aspecten van onderwijslogistiek.

Daarom hebben veel organisaties na verloop van tijd sterk de behoefte om opnieuw te willen veranderen. Opvallend hierbij is dat deze behoefte vaak weer wordt geïnitieerd als een behoefte tot pakketselectie. Hiermee zijn veel organisaties toch weer geneigd om met deze nieuwe ideeën in dezelfde valkuilen te trappen als bij eerdere trajecten. De vraag hierachter is dan: ‘Wat moet ik doen om de implementatie nu wel succesvol te laten zijn?’

Uit bovenstaande analyse kunnen we de volgende conclusies trekken:

  • Organisaties hanteren geen eenduidige definities voor vraagsturing en organisatieverandering.
  • Vraagsturing heeft betrekking op de flexibiliteit in het aanbod van het onderwijs, dat wordt beïnvloed door de omgeving en inrichting van de onderwijsorganisatie.
  • Doelstellingen, organisatie, ICT en verandermanagement zijn onvoldoende in balans (zie ook [Derk06]).
  • Implementatie van een onderwijsconcept wordt te veel vanuit een ICT-verandering benaderd.
  • Het onderwijsconcept wordt niet bewust gekozen en de gevolgen worden onvoldoende onderkend.
  • Veranderingen in het onderwijsconcept raken direct de onderwijslogistiek, waardoor de ondersteunende processen veranderen.
  • Flexibiliteit in de organisatorische inbedding is een belangrijke randvoorwaarde voor een succesvolle implementatie.
  • Informatievoorziening speelt een centrale rol bij een optimale ondersteuning van het onderwijs, het onderwijsconcept en de daarbij behorende onderwijslogistiek.

Zoals hierboven beschreven raakt de implementatie van vraagsturing, als organisatieverandering, alle facetten van een organisatie. Hierbij gaat het om Management & Organisatie, ICT-middelen, Mensen & Cultuur, Processen & Applicaties (inclusief informatievoorziening) en Performance (figuur 4).

C-2010-4-Koorn-04

Figuur 4. Klaverbladmodel ([KPMG04]).

Voor een succesvolle implementatie van een veranderend onderwijsconcept is het voor een onderwijsorganisatie van belang om gebaseerd op de gekozen strategische verandering per ‘klaverblad’ het volgende in kaart te brengen:

Management & Organisatie

  • De gewenste mate van flexibiliteit is bepaald aan de hand van kostenefficiëntie, richtlijnen en kwaliteit van het onderwijs.
  • De flexibiliteit tussen leertrajecten is op basis van de geïmplementeerde standaardisatie (bijvoorbeeld de standaardisatie van onderwijs- en examenreglementen) vormgegeven.
  • De vraag naar coördinatie en samenwerking in relatie tot de inrichting van de organisatie is bepaald.
  • De inrichting van de onderwijslogistiek op basis van de inrichting van onderwijs- en opleidingsontwikkeling is bepaald.
  • De richtlijnen en regels in het kader van ondersteuning van vraaggestuurd onderwijs zijn vormgegeven.
  • De aanwezigheid van suboptimalisatie op te beperkte schaal (onderwijsteam, opleiding) is in kaart gebracht.
  • De besturing en kwaliteitscontrole op de implementatietrajecten is op orde.
  • De businesscase (ten behoeve van ‘batenmanagement’) is uitgewerkt.

Processen & Applicaties

  • De bedrijfsprocessen zijn in lijn gebracht met het gewenste onderwijsconcept. Hierbij wordt geredeneerd vanuit een instellingsbrede procesketen.
  • Het planningsproces is in overeenstemming met de gewenste mate van flexibiliteit gebracht. Ook wordt toegezien op enige restcapaciteit en op het naleven van de spelregels van roosterplanning, opdat docenten veiligheidshalve niet meer ruimten reserveren dan strikt noodzakelijk.
  • De ontwikkeling van het educatieve curriculum sluit aan bij de gewenste mate van flexibiliteit.
  • De gegevensinvoer of -wijziging vindt dicht bij de bron plaats.
  • De indicatoren voor studenten en voortgang zijn bepaald.
  • De ondersteunende processen geven de gewenste ondersteuning voor studenten, docenten en het bedrijfs/onderwijsbureau.

Mens & Cultuur

  • Een communicatieplan is geschreven en geeft aan welke communicatie plaatsvindt in elk stadium van de implementatie en naar wie wordt gecommuniceerd (actoren).
  • Een impactanalyse heeft plaatsgevonden op de organisatie en verandermanagementmethodieken zijn besproken voor mogelijke knelpunten.
  • De onderlinge verschillen tussen afdelingen zijn benoemd en probleemgebieden zijn geïdentificeerd.
  • De rollen/functies zijn gedefinieerd en toegewezen aan projectactoren.
  • De verankering van de gebruikersorganisatie in de besluitvoering en de uitvoering van het implementatieproject zijn beschreven en daadwerkelijk geëffectueerd.

ICT-middelen

  • De gewenste informatiearchitectuur en ICT-infrastructuur staan beschreven en een plan is opgesteld om veranderingen door te voeren naar het gewenste resultaat. Systeemkeuzen en -wijzigingen worden getoetst aan het passen binnen deze architectuur en infrastructuur.
  • Gegevensdefinities zijn organisatiebreed bepaald en worden gehanteerd, zodat systeemkoppelingen relatief eenvoudig zijn te maken.
  • De verantwoordelijkheden voor de gegevenskwaliteit zijn reeds voorafgaand aan het invoeringsproject bepaald (mede ten behoeve van schoning en conversie).
  • De huidige en gewenste functionaliteit is beschreven en is in overeenstemming met het gewenste onderwijsconcept.
  • Oplever- en rapportagemomenten zijn bepaald.
  • De beveiligings- en integriteitsrichtlijnen zijn geëvalueerd en waar nodig aangepast om in overeenstemming te zijn met de nieuwe organisatie en infrastructuur.

Belangrijk is dat niet alleen wordt gekeken naar de huidige situatie binnen de organisatie. Voor een succesvolle verandering is het noodzakelijk dat ook wordt gekeken naar de middellange en lange termijn (blauwdrukken). Hiermee worden de beoogde strategische veranderingen gekwantificeerd (meetbaar gemaakt) voor de gehele organisatie. Aandachtsgebieden hierbij zijn onder andere:

  • de consequenties voor de studenten;
  • de consequenties voor de financiële positie van de organisatie;
  • de rendementsdoelstellingen.

Vertaald naar een implementatiemodel ziet dit eruit als weergegeven in figuur 5.

C-2010-4-Koorn-05

Figuur 5. Implementatiemodel Vraagsturing.

Vanuit de beoogde verandering en gebruikmakend van het klaverbladmodel wordt een meetbare blauwdruk gemaakt van de toekomstige organisatie. Op dezelfde vlakken van het klaverbladmodel wordt een assessment uitgevoerd op de huidige organisatie. Hiermee wordt de noodzakelijke verandering bepaald en kan deze door de lijnorganisatie worden gerealiseerd. Dit wordt uitgevoerd vanuit een strategisch programma, waarbij de programmaorganisatie voornamelijk ondersteunend is en zorg draagt voor de realisatie van de harde componenten zoals bijvoorbeeld een nieuw of aangepast informatiesysteem.

De lijnorganisatie geeft de snelheid en volgorde van de veranderingen aan. Hierbij heeft de directie en/of het college van bestuur een cruciale rol ten aanzien van het evalueren, bewaken en sturen van de voortgang. Dit gebeurt door de resultaten van het programma continu te toetsen aan de gekozen strategie en aan de opgestelde blauwdrukken van de toekomstige organisatie.

Ondanks dat de lijnorganisatie de verandering uitvoert en de wijze van veranderen bepaalt, leert de ervaring dat bepaalde stappen sterk afhankelijk van elkaar zijn. In het implementatiemodel is deze volgorde aangegeven. De implementatie start met (A) een helder onderwijsconcept voor de gehele organisatie en eindigt met (F) een aangepaste en passende ICT-omgeving.

Conclusie

Veel organisaties hebben moeite met de implementatie van een flexibel(er) onderwijsconcept. De eerste signalen van het moeizame verloop zijn al terug te vinden in de vaak complexe, langdurige en met weerstand gepaard gaande implementatietrajecten. Eenmaal operationeel bezig, worden veel problemen gevoeld die naar onze mening de basis vinden in een slechte implementatie en vaak een implementatie die niet is gericht op de organisatorische veranderingen, maar op de technische en functionele implementatie van een nieuw informatiesysteem. We zien dan ook dat ICT in veel gevallen de schuld krijgt van de mislukking, terwijl de oorzaak van dit symptoom bij de organisatorische benadering van onderwijslogistieke projecten ligt. Mislukte organisatieveranderingen leiden vaak tot nieuwe veranderingen. Leren van het verleden geeft richting aan een succesvolle toekomst.

De invoering van een nieuw onderwijsconcept raakt – als verbindende schakel tussen primaire en ondersteunende processen – alle onderdelen van een organisatie. Niet alleen ICT en processen veranderen hierdoor, maar ook cultuur, structuur, besturingsmodel en onderwijsvorm worden hierdoor in meerdere of mindere mate veranderd. Met andere woorden, de introductie van vraagsturing resulteert in een complex organisatieverandertraject.

Naar onze mening kan ICT een belangrijke rol spelen in de realisatie van deze veranderingen, maar dat stelt wel voorwaarden aan de volwassenheid en flexibiliteit van de organisatie in haar omgang met deze ICT-omgeving. Onze ervaring leert dat de vertaalslag van onderwijslogistieke processen in systeemoplossing problematisch verloopt. Deze problematiek betreft geen ICT-falen maar wordt in onze optiek vaak veroorzaakt door verkeerde keuzen in de basis van de beoogde verandering.

Voor organisaties die een verandering in het onderwijsconcept willen realiseren, moet op het juiste niveau de juiste en een gedragen keuze worden gemaakt. Dit heeft betrekking op de ambities, doelstellingen en te volgen onderwijsconcept of -concepten. Hierbij moet gedacht worden aan aspecten als:

  • Wat willen de (potentiële) studenten?
  • Wat wil de organisatie met onze studenten?
  • Wat wil de arbeidsmarkt?
  • Wat wil de organisatie uitdragen?
  • Welke imago past bij de organisatie en moet worden uitgedragen?

De beantwoording en invulling van deze vragen is wat ons betreft de basis voor succes. Met andere woorden, vraagsturing kan voor een organisatie de X-factor hebben, maar dan moet de organisatie dit wel zien en hier wel op een juiste manier mee omgaan.

In dit artikel hebben wij gepoogd inzicht te geven in de aandachtsgebieden waarvan wij denken dat organisaties inzicht moeten hebben om de juiste invoeringsbenadering te kiezen teneinde een nieuw onderwijsconcept succesvol te laten plaatsvinden. Vanzelfsprekend staat dit niet alleen, de wisselwerking tussen lijnorganisatie en projectorganisatie speelt hier een cruciale rol.

Of vraagsturing uiteindelijk in voldoende mate invulling geeft aan de ambities van de organisatie is, zoals wij hebben aangegeven, erg afhankelijk van de ambities zelf, het draagvlak en de uiteindelijke invulling.

Het herkennen van het talent is één, het gebruiken van het talent is wat anders!

Logistiek in informatie-intensieve organisaties

Organisatieveranderingen lopen regelmatig stuk op conflicten die veroorzaakt worden door onduidelijkheden en tegengestelde verwachtingen. Dit is een conclusie die niet alleen geldt voor onderwijsorganisaties. Gezien het steeds groter wordend belang van informatielogistiek en ICT in informatie-intensieve organisaties (zoals verzekeringsmaatschappijen, uitvoeringsorganisaties, zakelijke dienstverleners, e.d.) worden organisatieveranderingen veelal direct in relatie gebracht, gevoed dan wel ondersteund vanuit een noodzakelijke ICT-verandering. Dit maakt ICT-ondersteunde transformaties dan ook populair.

De geschetste problematiek en oplossingsrichting in dit artikel is niet alleen in relatie tot vraagsturing interessant. Vervang onderwijsconcept bijvoorbeeld door digitaliseren van bedrijfsprocessen en we zien exact dezelfde problematiek (en oplossingen). Veel organisaties onderschatten nog steeds het belang van informatielogistiek voor de interne organisatie en in de keten(s) waarin ze actief zijn. De kern van de boodschap is en blijft: ‘Wat willen we en hoe willen we dit organisatorisch en systeemtechnisch bereiken?’

Een feitelijk inzicht in de huidige omgeving (niet alleen ICT) en een gedetailleerde beschrijving van de toekomst maken veranderen door de lijn mogelijk. Hiermee wordt niet alleen de technische, maar ook de organisatorische verandering tot een succes gemaakt.

Literatuur

[Buijs09] K. Buijserd, Demand-based learning in higher education from an organizational perspective – an assignment at KPMG, Master Thesis, 20 augustus 2009.

[Derk06] B. Derksen, R.F. Koorn en E.P. Rutkens, ICT-innovatie in het onderwijs: structureerbaar en beheersbaar?, Compact 2006/1.

[Kenn08] http://flexibelleren.wiki.kennisnet.nl/Onderwijslogistiek_van_flexibel_leren.

[KPMG04] T. Schotgerrits, Focus Enterprise, World Class IT, van service naar business gericht met uw ICT-organisatie, KPMG Consulting, 2000.

[KPMG08] J. de Boer, Onderwijs en logistiek, een gedwongen huwelijk; Chaotische individualisering of beheersbare flexibiliteit, 2008. Presentatie Strategieplatform Onderwijs 2009.

[Rutk09] E.P. Rutkens en J. van Hillegensberg, Verslag KPMG business diner informatiemanagement, Compact 2009/1.